Prometheus, 691 blz.
Het is vaak niet zo moeilijk om aan te geven waarom je een boek niet goed vindt.
Maar als het een boek betreft dat je heel erg goed vindt, vind ik het een stuk lastiger om te formuleren waarom dat zo is. Want wát is het dan dat het verhaal zo prachtig maakt en waaróm vind ik het zo goed geschreven?
Eerst toch maar even het verhaal zelf:
Andras Levi, een Hongaarse joodse jongen uit een eenvoudig milieu gaat, daartoe aangespoord door zijn ouders en dankzij een studiebeurs, in Parijs studeren voor architect aan de École Speciale. Hij laat niet alleen zijn ouders, maar ook twee broers achter: zijn oudere broer Tibor, die graag in het buitenland geneeskunde wil gaan studeren, en zijn jongere broer Mátyas, een onbezorgde flierefluiter die het liefst danser wil worden.
Het is 1937 als Andras, dan 21 jaar oud, aan komt in Parijs. Vlak voor zijn vertrek uit Boedapest heeft hij een vrouw ontmoet, Elza Hasz, die hem een pakje meegeeft voor haar zoon Jozsef die in Parijs een kunstopleiding volgt aan de École des beaux arts.
Met hulp van Jozsef vindt Andras een kamer in het Quartier Latin en we volgen Andras tijdens zijn moeizame eerste jaar, waarin hij een nieuwe taal moet leren, nieuwe vrienden maakt en hij een baan naast de studie moet zoeken omdat blijkt dat zijn beurs niet wordt voortgezet; er waren inmiddels quota bepaald voor joodse studenten in het buitenland.
In de twee jaren die volgen krijgen Andras en zijn joodse vrienden steeds meer te maken met het opkomende antisemitisme. Dankzij een kennis op de École Speciale kan Andras voor Tibor een plek aan de medische faculteit van Modena in Italië bemachtigen. Alleen Matyas blijft dan tot diens grote frustratie achter in Hongarije.
Via een collega ontmoet Andras een vrouw, Claire Morgenstern. Met deze vrouw, die 9 jaar ouder is dan Andras, krijgt hij een hartstochtelijke relatie en dan blijkt dat Claire eigenlijk Klara Hasz heet, afkomstig uit Boedapest en door een noodlottige gebeurtenis in Parijs terecht is gekomen. Ze heeft een 16-jarige dochter, Elisabet, waarvan de vader lang onbekend blijft.
Dit deel van het boek is in feite een soort 'coming-of-age' verhaal van Andras, en ondanks de zich langzaam ontwikkelende jodenhaat wordt een warm beeld geschetst van het leven van Andras in de lichtstad. Wel is al enige tijd een dreiging voelbaar, die juist de gelukkige momenten in het leven van Andras extra uitlichten. De relatie tussen Andras en Klara gaat al snel de spil van het verhaal vormen.
Het tweede deel van het boek begint met het moment dat Andras, net als Jozsef en uiteindelijk ook Tibor, terug moet naar Hongarije om een verlenging van zijn visum aan te vragen. Door de ontwikkelingen in Duitsland wordt in Frankrijk aan Joden geen visum meer verleend.
Klara wil Andras niet alleen laten gaan en ondanks het feit dat het voor haar gevaarlijk is terug te keren naar Hongarije, gaat zij toch met hem mee. Dit zet een aantal dramatische gebeurtenissen in gang.
Eenmaal in Hongarije wordt Andras vanwege de dreigende oorlog direct doorgestuurd naar een werkkamp (de Munkaszolgalat) in de Karpaten, waarin joodse mannen het smerige werk moeten opknappen voor de soldaten. Hongarije, dat aan de kant staat van Duitsland, raakt in oorlog met Rusland. Ook Matyas en Tibor worden in de werkkampen ingezet en naar het oosten van Hongarije gestuurd.
Vanaf dit moment volgt een relaas van de verschrikkingen van de oorlog bezien vanuit de Hongaarse joden die steeds verder worden opgejaagd, en deze verschrikkingen leiden uiteindelijk tot een regelrechte nachtmerrie. De brieven van Klara, inmiddels de echtgenote van Andras, zorgen voor het dunne lijntje met het leven dat ervoor zorgt dat Andras blijft volhouden. Samen met de kunst; Andras houdt zijn geest in leven door het maken van tekeningen. De titel van het boek is ontleend aan de tekening van een 'onzichtbare brug'.
Het boek eindigt vlak na het einde van de oorlog. In de epiloog wordt duidelijk dat niemand daar ongeschonden uitgekomen is.
Het verhaal dat verteld wordt, is niet alleen de persoonlijke geschiedenis van Andras Levi, maar ook een familiegeschiedenis, een geschiedenis van de joden in Hongarije en een geschiedenis van Hongarije zelf voor en tijdens WOII. Ik wist overigens niets over de rol die Hongarije in de oorlog heeft gespeeld.
Ik heb wel vaker oorlogsboeken gelezen, maar juist dit boek maakte een verpletterende indruk op mij. Waarom? Ik denk dat het voor een deel komt omdat je in het eerste deel van het boek intens in de huid kruipt van Andras, bij zijn moeilijke start in Parijs, zijn vriendschappen en zijn relatie. En bij zijn confrontatie met de eerste zichtbare uitingen van het antisemitisme. Je kijkt als het ware met de ogen van Andras naar de gebeurtenissen die zich langzaam ontvouwen. En je gaat met het gevoel van Andras de oorlog in, voelt je behandeld als het laagste van het laagste, voelt het onrecht, de machteloosheid, de eigenlijk onbeschrijflijke werkelijkheid. Maar als je denkt dat het niet erger kan, vlamt er toch steeds weer hoop op, de hoop op iets beters.
Dat is de verdienste van Orringer, zo schrijven dat ze het ‘oorlogsverhaal’ optilt naar iets hogers en breders en het niet langer alleen een oorlogsverhaal is, maar ook een verhaal over de kracht van de liefde, de onbaatzuchtige, allesoverheersende familiebanden, broederliefde die zich uitstrekt tot achter de dood, de weinige goede mensen die je lot net ten goede kunnen bepalen, en dit alles om hoop te houden en te blijven geloven in een goede afloop en een betere wereld.
Julie Orringer is een Amerikaanse met een Hongaarse achtergrond, en dit verhaal is gebaseerd op de geschiedenis van haar familie.
Toen ik het boek begon, wist ik al na één bladzijde dat ik een goed boek in handen had. De stijl is ontdaan van die fraaie metaforen die al gauw kunnen gaan storen, maar is ook beslist niet sober en maakt dat je je thuisvoelt in het verhaal. Als een warme jas, waarin je je behaaglijk voelt ondanks, of misschien juist dankzij, de kou om je heen. De levendige beschrijvingen, in het eerste deel van het leven in Parijs eind jaren 30 en in het tweede deel van het leven in de werkkampen in de Karpaten en de Oekraïne.
Ondanks alle ellende en bitterheid blijft het, juist door de menselijkheid die je ervaart tijdens het lezen, de sprankjes hoop die steeds weer oplichten, een boek om in te wonen.
In een review in de New York Times vond ik dit als volgt verwoord:
The strenght of “The Invisible Bridge” lies in Orringer's ability to make us care so deeply about the people of her all-too-real fictional world. For the time it takes to read this fine novel, and for a long time afterward, it becomes our world too.
Met spijt heb ik aan het eind de deur achter mij dichtgeslagen.
Het jaar is nog jong, maar dit is voorlopig mijn mooiste boek van het jaar.